10 intrigerende erfgoedobjecten uit 10 Brugse parochiekerken
Afgelopen 10 jaar hebben tientallen vrijwilligers van Erfgoedcel Brugge zich ingezet voor de registratie van de collecties in Brugse parochiekerken. Dit boeiende, intensieve traject heeft geleid tot een verdiepende registratie van de erfgoedobjecten uit 25 kerken.
In deze e-tentoonstelling licht Benoit Kervyn, consulent religieus erfgoed bij Musea Brugge en begeleider van de vrijwilligers tijdens het veldwerk, enkele objecten uit. Van een laatmiddeleeuwse kazuifel uit de kerk van Lissewege tot een verenigingsvlag uit 1960-1965: al deze objecten geven een indruk van het vakmanschap en de unieke verhalen die de Brugse kerkelijke collecties herbergen.
Onze-Lieve-Vrouw Bezoekingkerk (Lissewege)
Kazuifel in rood fluweel met Bijbelse taferelen (PWV.0214.0052a)
De kerk bewaart een reeks paramenten – sets van liturgisch textiel – in rood fluweel, bestaande uit zeven stukken, die voor de verschillende liturgische vieringen werden gebruikt. In het bijzonder deze vioolkazuifel trekt de aandacht door zijn rijke geborduurde versiering in gekleurde draad, opgehoogd met goud- en zilverdraad. Op de voorzijde zien we een aaneenschakeling van episodes uit het leven van Maria. De rugzijde is versierd met een Latijns kruis, waarbij in de kruising van de armen een voorstelling van de aanbidding van de wijzen is weergegeven. Daarboven, gekadreerd binnen een gotische architectuur met hanggewelven, is de ster te zien die de wijzen volgden. Onder het driekoningentafereel zijn nog twee Bijbelse episodes geborduurd: de Geboorte van Jezus en (gedeeltelijk) de Annunciatie. We zien de aartsengel Gabriël die een banderol vasthoudt waarop ‘AVE / GRATIA PLENA’ staat te lezen. Het hoofd van de Maagd Maria is net ook nog te zien.
Brugge is steeds een belangrijk centrum van borduurwerk geweest. Het is best mogelijk dat de panden op deze kazuifel een Brugse origine hebben. Liet het vermogen van de kerk van Lissewege het toe om dergelijke zaken te kopen? Of is het borduurwerk een schenking van een welstellende parochiaan? Wat opvalt, is dat de onderste voorstellingen op beide zijden onvolledig zijn. Mogelijk was de onderzijde versleten en werd die weggeknipt toen het borduurwerk op een nieuwe stof werd aangebracht. Ofwel werden de stroken gewoon afgesneden volgens de gewenste lengte van de nieuwe priester, ongeacht of het tafereel dan maar gedeeltelijk bewaard bleef.
Sint-Jacobs kerk (Brugge centrum)
Beeld van de heilige Jacobus de Meerdere met twee pelgrims (PWV.0303.0435)
Jacobus de Meerdere wordt gerekend tot één van de belangrijkste volgelingen van Jezus. Samen met Petrus en Johannes, zijn broer, wordt hij meermaals vermeld in de evangelies. Zijn graf in Compostella (Galicië) is dan ook één van de meest bezochte bedevaartsplaatsen binnen het christendom. Een bezoek aan Jacobus’ graf kon uit devotionele overwegingen gebeuren maar werd soms ook opgelegd door de Vierschaar, de middeleeuwse rechtbank. De veroordeelde trok dan op strafbedevaart.
Voor Bruggelingen vormt de Sint-Jacobskerk de startplaats van een wekenlange trektocht naar Noord-Spanje. Pelgrims komende uit het noorden meerden aan in Sluis, volgden te voet de Via Brugensis via Hoeke en Damme en kwamen zo in Brugge. Voor hen was de Sint-Jacobskerk een spirituele stopplaats op hun weg naar Compostella, om vervolgens via Torhout en de Sint-Jacobskerken van Lichtervelde en Gits verder zuidwaarts te trekken.
Dit stenen beeld stelt de heilige voor in een combinatie van apostel en pelgrim. Kenmerkend voor apostels draagt hij een lang kleed of tunica waarover een mantel. Hij is blootsvoets en draagt een open boek, een verwijzing naar zijn verkondiging van de Blijde Boodschap. We herkennen Jacobus ook als pelgrim, met de brede pelgrimshoed hangend op zijn rug. De hoed is versierd met twee schelpen en andere pelgrimsinsignes. Elk insigne was gelinkt aan een specifieke bedevaartsplaats en kon er worden gekocht als bewijs van de gedane pelgrimstocht. Voor Compostella is dit teken een Sint-Jacobsschelp. Pelgrimsinsignes fungeerden als talisman voor de gevaarlijke terugweg.
Op de site van het voormalig kerkhof van de Sint-Salvatorskathedraal vonden archeologen in 2011 enkele skeletten met een schelp ter hoogte van hun borst. Het ging om wellicht verzwakte of zieke pelgrims die op hun terugweg naar huis in Brugge zijn overleden. In de schaduw van de Sint-Jacobskapel kregen ze hun laatste rustplaats.
Verder draagt het Jacobusbeeld een pelgrimstas, een (deels bewaarde) bidsnoer en houdt hij in zijn linkerhand een pelgrimsstaf vast. Zijn weelderig krullend haar en baard zijn indrukwekkend gebeiteld. Ook de manier hoe zijn riem is geplooid, werd uitzonderlijk realistisch uitgewerkt. Tenslotte vallen de twee geknielde figuren aan Jacobs’ voeten op. Een man en een vrouw, een koppel pelgrims als gewone stervelingen, zijn biddend weergegeven. Ze zijn in proportie veel kleiner dan de heilige apostel.
Opmerkelijk is dat dit laatmiddeleeuws beeld niet gemaakt is voor de Sint-Jacobskerk maar pas in de jaren 1950 in het patrimonium van de kerk kwam. Het is een schenking van parochiaan baron Jean de Brouwer.
Anoniem, De heilige Jacobus de Meerdere met twee pelgrims, 1480-1525, Frankrijk (?)
Sint-Gilliskerk (Brugge centrum)
Reliekarm van de heilige Gillis (PWV.0307.0020)
Relieken zijn verbonden aan verschillende godsdiensten, waaronder het rooms-katholicisme. Er zijn drie soorten relieken: primaire, secondaire en tertiaire relieken. Primaire relieken zijn de stoffelijke resten van een heilige zoals beenderen, haar, tanden of zelfs bloed. Secundaire relieken zijn voorwerpen die door de heilige zijn aangeraakt: kledij, een staf of bank, maar ook de passierelieken en kruisrelieken behoren tot deze categorie. Ten slotte zijn er tertiaire relieken, objecten die reliek geworden zijn door aanraking van een primaire of secundaire reliek.
Relieken waren doorheen de eeuwen erg gegeerd. Vervalsing, verkoop voor astronomische bedragen, diefstal of meegenomen als oorlogsbuit waren geen uitzondering. Meermaals heeft de Kerk zich gekant tegen deze wanpraktijken, maar volksdevotie en aanrakingsrituelen kregen de bovenhand. Om relieken veilig te bewaren, werden ze opgeborgen in reliekhouders en -schrijnen uitgevoerd in de meest kostbare materialen en met de verfijndste technieken. Bepaalde reliekhouders nemen de vorm aan van hun inhoud. We spreken dan van sprekende reliekhouders zoals een reliekhouder in de vorm van een voet voor één of meerdere tenen, of zoals dit exemplaar, in de vorm van een arm.
Deze reliekhouder bestaat uit een glazen cilinder bekroond met een zilveren rechterhand, versierd met twee edelstenen. In de koker rust een menselijk been (afkomstig van een onderarm) waarop een papieren banderol werd aangebracht met het opschrift ‘SANCTI AEGIDI AB’. Dit opschrift betekent “heilige Gillis abt”. Via zijn heiligenleven is geweten dat Gillis als kluizenaar ooit een pijl in zijn arm kreeg. De koning die de pijl had afgeschoten om een hinde te raken, schonk de man gronden en geld om een klooster te bouwen, vandaag gekend als Saint-Gilles (du Gard). Daar overleed Gillis tussen 720 en 726. Zijn graf werd al snel een belangrijk bedevaartsoord. Wanneer de Albigenzen de streek onveilig maakten, werd het gebeente overgebracht naar Toulouse. Vanaf 1562 verloor men elk spoor van de heilige lichaamsdelen tot ze in 1865 weer opdoken. Zonder de rechterarm… want die was door een zekere Willem de Grachant in 1466 geschonken aan de Brugse Sint-Gilliskerk.
Anoniem, Zilveren reliekarm van de heilige Gillis, 1593, Brugge
Sint-Andries en Sint-Annakerk (Sint-Andries)
Vergulde kelk met de apostelen (PWV.0311.0095a)
Deze rijkelijk versierde en vergulde kelk is uitgevoerd door de Brugse zilversmid Cornelis Wyllaeys (1583-1652). Op de geprofileerde voetrand werden naast het meesterteken ook de gekroonde leeuwenkop en de gekroonde gotische letter b aangebracht, keurmerken voor Brugge. Daarnaast is ook het jaarletter G te zien. Dat merk staat voor 1638-1639, het jaar waarin de miskelk werd uitgevoerd. De vormgeving en decoratie zijn barok. Let op de voluten, ranken, schelpen, engelhoofdjes, festoenen… Maar wat vooral opvalt, is de weergave van de 12 apostelen. De volgelingen van Jezus herinneren in deze context aan hun aanwezigheid bij het Laatste Avondmaal. Ze staan verspreid over de kelk: van op de voet over de peervormige nodus of knoop tot op de sierkom. Op de voet is ook Paulus afgebeeld. Hij was nog geen apostel en dus niet aanwezig bij het Laatste Avondmaal maar wordt aanzien als de opvolger van de apostel Judas die Jezus die avond heeft verraden.
Naast het technisch vakmanschap en de iconografie is deze kelk ook bijzonder door zijn geschiedenis. Het is een schenking geweest aan de Sint-Andries en Sint-Annakerk door burggraaf Edouard de Nieulant et de Pottelsberghe (1792-1874), burgemeester van Sint-Andries (1830-1872) en kasteelheer van Beisbroek. Zijn naam staat onder de voet van het liturgisch voorwerp gegraveerd. Zijn echtgenote Sophie-Marie-Thérèse van Outryve (1789-1878) had de kelk geërfd van haar oom Joannes Georgius van Outryve (1741-1819), kanunnik van de Sint-Donaaskathedraal. We mogen aannemen dat de kelk bij de verbeurdverklaring van de Brugse hoofdkerk in 1799 en de daaropvolgende afbraak door de kanunnik in veiligheid kon worden gebracht en zo aan de Franse republikeinse smeltkroes kon ontsnappen.
Sint-Elisabethkerk (Begijnhof Brugge)
Stempel voor het aanbrengen van askruisjes
(PWV. 6000.0025 )
Dit intrigerend en uniek voorwerp wordt bewaard in de sacristie van de Sint-Elisabethkerk van het Prinselijk begijnhof ten Wijngaarde. Het is opgeborgen in een kartonnen doosje met op het deksel een getypt opschrift: ‘Instrument pour / l’Imposition des / CENDRES’. Daarmee is de functie van het voorwerp duidelijk.
Op Aswoensdag, de start van de veertigdagen vastenperiode lopende tot en met Stille Zaterdag (de dag voor Pasen), brengt de priester een askruisje op het voorhoofd van de gelovigen aan. De as wordt bekomen door het verbranden van de gewijde palmtakjes, die de gelovigen kregen op Palmzondag het jaar voordien. De as staat voor berouw en boetedoening en kondigt het lijden en de dood van Jezus aan. Tegelijk is de as vruchtbaar en dus ook een teken van nieuw leven, de verrijzenis van Christus op Pasen. De priester brengt zijn duim in de as om het dan als kruisje op het voorhoofd van de gelovige uit te wrijven.
Het kleine voorwerp bestaat uit een staafje met op het uiteinde een breedarmig kruisje bevestigd. Het geheel is in zilver en bevat een gegraveerde tekst en versiering: op de ene zijde een wijnrank met twee druiventrossen en het jaartal ‘1666’, alsook een ingeslagen monogram MK. Aan de andere zijde prijkt ‘S. ELISABETH’. Het begijnhof en de kerk hebben de heilige Elisabeth van Hongarije als patroonheilige. Ook de wijnrank met druiventros is een welgekend eigendomsmerkteken. Het monogram MK staat voor een nog onbekende edelsmid, actief in Brugge omstreeks 1660.
In 1666 werd Brugge voor een zoveelste maal geconfronteerd met de pest. Er stierven dat jaar (1665-1666) niet minder dan 1.357 stadsgenoten op circa 32.300 inwoners. De Brugse stadsmagistraat nam diverse beslissingen om contaminatie zo veel mogelijk tegen te houden. Afstand houden was één van die opgelegde maatregelen. Ook binnen de beslotenheid van het beluik realiseerde de begijnengemeenschap maar al te goed hoe snel de Zwarte Dood zich kon verspreiden. Door dit stempeltje te gebruiken bij de asoplegging, was er geen fysieke aanraking tussen de pastoor en de gelovige. De as werd met wijwater natgemaakt, kleefde zo op het zilveren kruisje en kon probleemloos op het voorhoofd worden gestreken. Iets wat in 2021 met de COVID-19 verspreiding opnieuw heel actueel was. Toen brachten priesters het askruisje aan met een wattenstaafje of strooiden de as over het hoofd van de gelovige.
Sint-Walburga
Preekstoel (PWV.0304.0329)
Bij de registratie in de Brugse kerken zijn de barokke preekstoelen van de Sint-Gilliskerk, de Sint-Jacobskerk en de Sint-Walburgakerk in de inventarissen opgenomen. Ze dateren respectievelijk uit 1680, 1685-1689 en 1667-1670. De keuze om hier één van deze preekstoelen uit te lichten, was niet eenvoudig, maar uiteindelijk viel de keuze op de preekstoel van de Sint-Walburgakerk. Het feit dat die preekstoel de oudste is, was hierbij niet bepalend. Enkele andere redenen wel: het ontwerp past naadloos binnen het barokke interieur van de voormalige jezuïetenkerk en bij het ontwerp vallen zowel de lichte constructie met drie steunpunten, het meesterlijke snijwerk en de doordachte iconografie op.
Vanop de preekstoel verkondigde de predikant Gods woord aan de gelovigen. Bij hervormingen na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) zijn dergelijke kerkmeubels in onbruik geraakt. Sindsdien verkondigt de priester Gods woord van achter een lezenaar in het koor.
De ontstaansgeschiedenis van deze preekstoel is goed gedocumenteerd dankzij het bewaarde archief. De opdrachtgevers waren de jezuïeten die in Brugge een klooster en kerk hadden laten optrekken. Aan de kerk zelf, een ontwerp van de Brugse jezuïet-architect Pieter Huyssens (1577-1637), werd gewerkt tussen 1619 en 1641. De preekstoel kwam er pas enkele jaren later. Over het ontwerp werd dan ook goed nagedacht: het moest niet enkel een blikvanger worden, ook het iconografisch programma moest kloppen. Het project kwam tot stand dankzij een gulle schenking van 2.200 florijnen van jonkvrouw Anna van Marissien. Haar wapenschild siert dan ook de onderkant van de trap. Pater Willem Hesius (1601-1690) was verantwoordelijk voor het ontwerp, terwijl de Antwerpse Artus Quellinus de Jonge (1625-1700) de uitvoering op zich nam. Beiden waren niet van de minste… en zo verliep de wisselwerking tussen de twee ook niet altijd even vlot. Pater Hesius trok regelmatig naar Antwerpen om het werk op te volgen en desgewenst aanpassingen te maken, wat zorgde voor de nodige wrevel bij de beeldhouwer.
De kuip van de preekstoel rust op het hoofd van een knielende vrouw die het Geloof voorstelt. Haar rechterknie steunt op twee boeken: het Oude en het Nieuwe testament. Haar geplooide rechterarm omklemt het kruis en in de hand houdt ze een kelk met hostie. De kuip is versierd met engelhoofdjes en onderaan zijn vier putti met elkaar verbonden door festoenen. De vlakke zijden van de kuip zijn versierd met telkens de buste van één van de evangelisten: Johannes met de adelaar (links), Mattheus met de engel (voorzijde), Lucas met het rund (rechts) en Marcus met de leeuw (rugzijde). Achteraan geeft een trap toegang tot de kuip. De trap bestaat uit twee vleugels die samenkomen tot een centrale trap. De aanzetten van de trapvleugels zijn uitgewerkt met jonge vrouwen die de noodzakelijk geachte eigenschappen van de katholieke predikant voorstellen. We herkennen er de studie (met boek en olielamp) en het gebed (met wierookvat), maar ook het geheugen (met de wijsvinger tegen het voorhoofd) en de welsprekendheid (met armgebaar). Hier en daar zijn korenhalmen en druiventrossen geplaatst in de scèn es met de vier elementen langs de trap. Deze verwijzen naar het brood en de wijn bij de eucharistie.
Deze barokke preekstoel is duidelijk meer dan ‘gewoon’ een prachtig uitgevoerd kerkmeubel. Naast haar artistieke waarde brengt dit stuk ook een les in de iconografie van het gebed tijdens de periode van de contrareformatie, passend in een jezuïetenkerk.
Kerk van de Heilige Kruisverheffing (Sint-Kruis)
Dispaneel (PWV.0710.0368)
Dit beschilderde paneel stelt twee van de zeven werken van barmhartigheid voor: de naakten kleden en de hongerigen spijzen. Het anonieme werk beeldt een kerkportaal af met rechts een vergezicht op een landelijke omgeving. Achter de dismeesterbank zijn twee dismeesters voorgesteld. Als welgestelde burgers dragen ze hun zwarte tabbaard met brede platte kraag. De donkere kleur contrasteert met de kragen van hun linnen hemden. Op de bank liggen hozen en broden die één van dismeesters heeft klaargelegd om geschonken te worden. De andere dismeester geeft een kledingstuk aan een jonge man. De arme stakker is blootsvoets, behelpt zich met een kruk en is duidelijk heel dankbaar. Op de voorgrond trekt een andere arme zijn net ontvangen hozen aan. Hij draagt een lichtgrijze paltrok, die hij wellicht ook net heeft gekregen. Mogelijk zijn ook het hemd en de hoed nieuw.
Deze visuele herinnering aan naastenliefde wordt beklemtoond met een geschilderde tekst die de parochianen er toe moest aansporen hun bijdrage te deponeren in de collectebus onder het schilderij. Het dispaneel, gevat binnen een zwarte geprofileerde lijst, is afkomstig uit de vorige kerk van Sint-Kruis.
Christus-Koningkerk (Christus Koning)
Kazuifel en stola (PWV.0308.0074a en PWV.0308.0074b)
Op het eerste zicht lijkt deze neogotische kazuifel in zwart fluweel met bijhorende stola niet echt speciaal. De kazuifel is voorzien van een gaffelkruis of Y-vormig kruis, versierd met distels en een repetitief patroon van vierlobben met kruisen. Op de achterzijde is een Christusmonogram in goud geborduurd, begeleid door de Griekse letters alfa en omega. De zwarte kleur, de distels en de letters alfa en omega (begin en einde) wijzen erop dat de priester dit gewaad bij uitvaarten droeg.
Onze aandacht werd bij de registratie vooral getrokken door het label aangebracht op de voering. Doorgaans in de Brugse kerken zijn veel gewaden voorzien van een label van het Brugse borduuratelier A.E. Grossé, maar hier is dat niet het geval. Het label draagt volgend opschrift: ‘Oeuvre Ste Elisabeth / Sydenham LONDRES S.E. / (1916-17)’. Van alle geïnventariseerde kerkgewaden uit Groot-Brugge is dit het enige gewaad waarbij dit label opdook. Uit onderzoek blijkt dat het afkomstig is van een naaiatelier uit de Londense wijk Sydenham. In dit atelier naaiden gevluchte landgenoten tijdens Wereldoorlog I priestergewaden voor de katholieke Belgische priesters die door hun kerk en inboedel door oorlogsgeweld hadden verloren. Het naaiatelier stond onder de bescherming van koningin Elisabeth maar de paramenten of liturgische gewaden zijn het werk van vlijtige maar anonieme handen van Belgische oorlogsvluchtelingen. Zij zorgden er op hun manier voor dat eucharistievieringen in de geteisterde gebieden opnieuw konden doorgaan.
Hoe deze kazuifel in het patrimonium gekomen is van de Christus-Koningkerk, ingewijd in 1930, is een raadsel. Maar het is binnen het Brugs religieus erfgoed een unieke getuigenis uit Wereldoorlog I.
Sint-Katarinakerk (Assebroek)
Kruisweg (PWV.0703.0139a-0139p)
Doorgaans bestaan de staties van de kruisweg in kerken uit schilderijen of bas-reliëfs in hout, gips of steen. De kruisweg, reeds in gebruik in de middeleeuwen, werd door gelovigen als spirituele oefening gebruikt om bij elke statie te mediteren of te bidden. Het wordt gezien als een manier om de Via Dolorosa, de lijdensweg die Jezus aflegde tussen zijn terechtstelling bij Pilatus en zijn graflegging, te volgen zonder effectief naar Jeruzalem af te moeten reizen.
Als typische kerk van het interbellum werd voor de Sint-Katarinakerk gekozen om de veertien staties uit te voeren in tegeltableaus. De reeks begint met een tableau in donkerblauwe tinten. 48 tegels zijn met een witte bies omkaderd en het geheel is binnen een bolle lijst in zwarte tegels geplaatst. De donkere tinten brengen een beladen stemming met inleidende tekst ‘CHRISTUS IS VOOR / ONS GEHOORZAAM / GEWORDEN TOT DEN / DOOD EN WEL TOT / DEN DOOD DES / KRUISES’. Vervolgens komen de 14 staties, waarbij de voorgestelde scenes zich beperken tot de hoofdpersonages zonder veel details. Binnen schetsmatige lijnen zijn de taferelen opgevuld met gebroken wit en donkerkleurige tot zelfs zwarte vegen. Het witte gewaad van Jezus en zijn gouden aureool contrasteren met de sombere kleuren die voor de andere personages en de achtergrond werden gebruikt.
De reeks eindigt met een tableau met volgend afsluitend opschrift: ‘DAAROM HEEFT GOD / HEM VERHEVEN EN / HEM EENEN NAAM / GEGEVEN / DIE BOVEN ALLEN / NAAM IS’.
De geglazuurde tegels werden niet effen op de bepleisterde muur aangebracht, maar schuinoplopend of -aflopend, lukraak naar boven, links, rechts of onder. Daardoor ontstaat een fragmentaire weerkaatsing van het licht, wat voor een zekere dynamiek in de werken zorgt.
De staties worden bekroond door een klein houten klaverkruis met in Romeinse cijfers het nummer van de statie. De kruisweg dateert van 1938 en is het werk van Paul Hagemens (Antwerpen, 1884-1959).
Sint-Jozefkerk (Sint-Jozef)
Vlag van gepensioneerden van Sint-Jozef (PWV.0701.0044a)
Enkele Brugse kerken bewaren, naast hun rijk uitgewerkte processievaandels, ook een of meerdere vlaggen van hun verenigingen. Het zijn voorbeelden van het bloeiende verenigingsleven onder de kerktoren. Ze zijn in nylon of een andere kunstvezel gemaakt en afgeboord met franjes. De afbeeldingen zijn vaak gestileerd en vertonen kleurrijke contrasten. Bij de opschriften verwijst het weerhouden lettertype naar het interbellum of zelfs de jaren 1960-1965. Meestal wordt de vlag bewaard in een opbergkoffer samen met de vlaggenstokbekroning en afzonderlijke rouwcrepe of een lint in de pauselijke kleuren geel en wit om bij vieringen aan de vlaggenstok te monteren.
Dergelijke verenigingsvlaggen werden meegedragen in een bedevaart of processie, bij het binnenhalen van de nieuwe pastoor of bij de uitvaart van een lid van die vereniging. Het was een uiting van de identiteit en de verbondenheid van de leden aan het gebeuren. Tijden de viering die na de optocht doorging, kreeg de vlag dan ook een plaats in het koor van de kerk. De vlaggenstok is soms demonteerbaar waardoor de twee of drie delen eveneens in de koffer worden opgeborgen.
De gepensioneerden van Sint-Jozef hadden ook dergelijke vlag. Naast het opschrift is de voorstelling van de kerk met haar karakteristieke toren en voorportaal duidelijk herkenbaar. Boven de ingang prijkt het beeld van de heilige Jozef van de hand van Michel Poppe. Op de voorgrond onder een boom, is het silhouet van een ouder koppel te zien. De man behelpt zich met een wandelstok en de vrouw houdt haar handtas bij. Zoals het toen hoorde, kwamen ze niet buiten zonder hoofddeksel. De Sint-Jozefskerk is er gekomen tussen 1934-1937 naar aanleiding van de uitbreiding van het grondgebied ten noorden van Brugge, langs het Boudewijnkanaal en de binnenhaven. Dit wordt geïllustreerd door het silhouet van een schip en een havenkraan. Het wapenschild is een variante van dat van de Sint-Jozefsparochie. Het is niet geweten in welk atelier de verenigingsvlag werd gemaakt. Bij de vlag hoort een opbergkoffer en een kruisvormige vlagbekroning.