Speech wethouder Frans Bastiaens b.g.v. het uitreiken van de Leo Herberghs-poëzieprijs 2023 aan Maud Vanhauwaert op 8 oktober ’23 om 14.00 uur in het Centre Céramique
Beste Maud Vanhauwaert, beste aanwezigen,
Laat ik beginnen met de vaststelling dat ik steeds uitkijk naar de jaarlijkse uitreiking van de Leo Herberghs-poëzieprijs. Natuurlijk is dat vanwege de ambiance. Poëzie-schrijvend en -minnend Maastricht en Limburg klit samen en dat zorgt voor een aangenaam, bont gezelschap. Daarbij komt dat ik - in uw aller aanwezigheid - de betekenisvolle Leo Herberghs-poëzieprijs aan een jonge dichter van naam mag uitreiken. Dat overkomt me ook al niet elke dag.
Het allermooiste is eigenlijk dat ik - als wethouder van kunst en cultuur van Maastricht - voor de stad een cadeau van gegarandeerde hoge kwaliteit in ontvangst mag nemen.
En bij dat laatste wil ik voor een moment stilstaan.
De door de jury van de Leo Herberghs-poëzieprijs uitgekozen dichter levert een gedicht aan dat wordt geplaatst aan het Spoorpad in het Maastrichtse Frontenkwartier. Tot en met gisteren zijn dat gedichten van de laureaten Maarten van der Graaff, Marieke Lucas Rijneveld en Radna Fabias. Ook poëzie van Leo Herberghs en Wiel Kusters heeft er een plek gekregen. Per vandaag wordt deze unieke serie verrijkt met een nieuw gedicht van Maud Vanhauwaert.
By the way: Maud Vanhauwaert alleen ‘dichter’ noemen, is sinds 22 september jongstleden officieel verboden. Op die dag werd haar debuutroman Tosca ten doop gehouden. Een boek dat meteen daarna met opgetogen, ronkende recensies in dagblad De Morgen en in de weekbladen Knack en Humo de hemel werd ingeprezen.
Ik ga met u terug naar het Spoorpad waar een alsmaar groeiende, unieke en hoogwaardige poëzieverzameling ontstaat. Het is mij niet bekend welke redenen voor het bestuur van de Stichting Dichter in Beeld hebben gegolden om - voor de steeds uitbreidende gedichtenroute - juist voor déze plek te kiezen. Maar voor mij komen de functie en het belang van de poëzie en de stadsgeschiedenis op deze plaats samen. Ik licht dat toe.
Wat nú - als Frontenpark - een zich voorzichtig ontwikkelend, pril natuurgebied is, is eeuwen geleden ingericht als geweldsdomein. Preciezer geformuleerd: de Maastrichtse Fronten fungeerden als verdedigingswallen tegen groepen mensen die de stad met minder frisse bedoelingen wilden bezoeken en erger.
Een groot deel van deze verdedigingslinies heeft in de tweede helft van de negentiende eeuw plaats moeten maken voor de opkomende industrie. Wat geen slachtoffer werd van de slopershamer of werd omgebouwd tot loods of opslagruimte, werd later teruggegeven aan de natuur en verwerd tot ruïne.
De aanwezige, vroegere industriële bouwsels bieden sinds kort onderdak aan beeldende kunstenaars, vormgevers, modeontwerpers en aan een theatergroep.
Wat zich op deze plek manifesteert is wording en verwording, geboorte en verval, ontwikkeling en neergang. Hoe vanzelfsprekend, alledaags of zelfs vertrouwd deze begrippenparen ook mogen zijn of lijken, voor de hand liggend zijn ze allerminst. Je kunt het ook anders benaderen: wat kunnen we hier leren van de geschiedenis?
In dit geval heb ik het niet over het puur logische overdenken met een gegarandeerde uitkomst in termen van ‘waar’ of ‘onwaar’. Ik heb in dit soort zaken een voorkeur voor een meer allesomvattende en inclusieve benadering; meer ‘op de tast’ en intuïtief. Een aanpak die met de werkelijkheid speelt, die het onlogische en de paradox niet schuwt. Een werkwijze die het onmogelijke omarmt én ook nog eens - als het mag en kan - een belofte van schoonheid en troost in zich draagt.
Een van de oudste mogelijkheden die de mens daartoe ter beschikking stond en staat, is de poëzie, als raadselachtig medium om zich te verhouden tot het onbekende en het raadselachtige. Of:
‘De poëzie als daad van bevestiging dat ik leef én niet alleen leef.’ De poëzie als branding, ‘Stukgeslagen op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen, maar herneemt zich en is daarin poëzie.’ Ik citeerde Remco Campert.
De poëzie als ‘Het zacht maken van stenen, het vuur maken uit water, het regen maken uit dorst’, volgens Gerrit Kouwenaar.
Of, om het met Maud Vanhauwaert te verwoorden:
‘Ik heb ze nodig de dichters - de levende en de dode - om hun verzen te knopen aan elkaar tot een prikkeldraad waar de dood niet overheen kan.’
Poëzie op déze plek in Maastricht waar het heden het verleden ontmoet, de stad en haar geschiedenis zich in verschillende identiteiten openbaart en waar jonge generaties vormgeven aan de toekomst; ook aan die van de stad. Per vandaag wordt die verrijkt met een gedicht van Maud Vanhauwaert.
Ik ken het gedicht niet, maar ik kijk ernaar uit. Waarom?
Maud Vanhauwaert heeft bewezen niet alleen poëzie van hoog niveau te maken. Haar poëzie is ook nog eens aansprekend én verbindend.
Ik illustreer dit laatste statement met de laatste regels van Witruimte, haar eerste gedicht als stadsdichter van Antwerpen in de periode 2018 - 2019:
In al de talen waarin wij hier wonen
ontplooien open witte vlaktes
Want het is in onze sprakeloosheid
dat wij elkaar het best verstaan.
Poëzie als deze is dringend gewenst in de publieke ruimte van onze stad.
Dank daarvoor aan Maud Vanhauwaert, dank daarvoor aan de Stichting Dichter in Beeld!
.