Juryrapport • Maarten van den Berg (winnaar LHPP 2025) •

JURYRAPPORT LEO HERBERGHS POËZIEPRIJS 2025

Aan het bestuur van de Stichting Dichter in Beeld

In de inleiding van zijn bloemlezing Alles staat nog op zijn plaats (2010) beschrijft de directeur van uitgeverij Azul Press - Hennie Jetzes - het Limburgse poëzielandschap van de late tweede helft van de vorige eeuw én het begin van dit millennium onder meer als volgt (wij citeren):

‘In de Limburgse kranten van midden jaren zestig las ik regels als: “Het is opvallend stil in de Limburgse literatuur” en “Het wachten is op een nieuwe generatie”. Die nieuwe generatie kwam er. Op 1 november 1967 werd het poëziefestival Rimrammen in de Redoute in Maastricht gehouden. Pé Hawinkels trad er op, Hans van de Waarsenburg, Ton van Reen, Wiel Kusters. Het was pas het tweede poëziefestival in Nederland ooit gehouden.’ (…) ‘In de jaren tachtig beleefde Limburg een bloeiperiode. Een voor Limburg ongekend aantal dichters publiceerde op landelijk hoog niveau.’ (…) ‘Inmiddels behoort deze generatie tot de Nederlandse literaire top en is een aantal van hen geëerd voor hun oeuvre en verdiensten.’ (…) ‘Nu, een aantal dichtersgeneraties verder, proef ik dezelfde sfeer van toen. De laatste jaren is een steeds groter wordende groep nieuwe jonge dichters actief. Ze zijn ambitieus en vastbesloten hun plek te veroveren binnen de Nederlandse literatuur. Ze treden op in jongerencentra, cafés, organiseren hun eigen Poetry Slams en publiceren in hun eigen tijdschriften.’ (…) ‘In deze bundel heb ik de belangrijkste nieuwe dichters voor het eerst samengebracht.’ Aldus Hennie Jetzes in zijn voorwoord van Alles staat nog op zijn plaats in 2010.

Een van de jonge dichters die in deze bloemlezing - met vijf gedichten - een plek krijgt, is de op dat moment negenendertig lentes jonge Maarten van den Berg. Hij heeft dan twee bundels gepubliceerd: Hersenzalf in 2007 en Traktaatjes in 2008. De flaptekst van de laatstgenoemde uitgave vermeldt:

‘De gedichten in Traktaatjes verraden verbazing en angst, herkennen geloof, schaven aan herinnering en schuren aan dood. Ze schetsen een persoonlijk portret met een tragische ondertoon en worden gevangengehouden in een vlechtwerk van romantiek en rauwe dagelijkse realiteit. Over een speeltuin waar polders en nachtwerk, vechtlust, liefde en troost eenvoudig en ingetogen met elkaar bestaan. Maarten van den Berg is dichter, schilder en beeldhouwer. ’s Nachts is hij taxichauffeur.’

Kanttekeningen bij dit tafereel: Zeker voor jonge kunstenaars geldt dat ze in de eerste jaren van hun beroepsleven bivakkeren in het domein van ‘droog brood’. Een tweede baan moet zorgen voor ‘het beleg’. De horeca biedt vaak uitkomst. Maarten van den Berg loste dit anders op. Na honderd en één baantjes begon hij met een paar maten het taxibedrijf Mèh Jóng. Destijds niet te missen in het Maastrichtse straatbeeld vanwege de bont beschilderde bedrijfsauto’s.

Het beroep van taxichauffeur komt neer op aanschuiven en wachten op klandizie. En dat blijkt - achteraf gezien - een cadeautje. In een recent interview met omroep L1 merkt Maarten van den Berg daarover op: ‘In de loze tijd tussen de ritten ging ik schetsen. Zodra ik een schets had gemaakt, wilde ik die tot uitvoer brengen. Maar dat kon natuurlijk niet. Wat wél lukte achter het stuur, was poëzie schrijven. Op die manier begon - min of meer toevallig - mijn dichterschap.’ (…) ‘Dus ik ben de taxi dankbaar.’

Maarten van den Berg noteert over deze periode in zijn gedicht Ruiters van de stad (2007):

want wij zijn ruiters

wij roken rauwe diesellucht

wij drinken steenkoolzwarte koffie

wij mennen het geweten van de stad

Deze strofe is aangebracht in de stoeprand van de taxistandplaats in de overgang van de Markt naar de Boschstraat in Maastricht. Het gedicht is opgenomen in de eerder genoemde bundel Hersenzalf waarvan de inhoud op de flaptekst wordt samengevat als: ‘ervaringen met jachtige uilen en stadsmatrozen, het harde leven van de stad in de 21e eeuw, lust, ontroering en heimwee.’

Het is inderdaad opvallend: enerzijds de ruige urbane samenleving die tot en met haar harde, compromisloze zelfkant onverbloemd in een aantal gedichten wordt neergezet, anderzijds een aantal jeugdgedichten waarin liefde, tederheid en kwetsbaarheid nostalgisch en dierbaar worden geschilderd. En natuurlijk ook alles dat tussen deze twee uitersten te ‘be-, toe- of te verdichten’ is.

Minstens zo opvallend is Maarten van den Bergs uitbundig taalgebruik in deze - we permitteren ons deze woordvrijheid - ‘taxiperiode’ van zijn dichterschap. Hij laaft zich aan de rijkdom van de taal en buit die uit. Dat mag uiteraard - het hoort zelfs bij de ontwikkeling van het dichterschap - zij het dat beantwoord hoort te worden aan de eisen van originaliteit en zeggingskracht. De schilder/beeldhouwer/dichter én taxichauffeur Maarten van den Berg voldoet aan die condities en dat heeft de eerder geciteerde Hennie Jetzes destijds goed gezien.

Als bewijsvoering uit de bundel Hersenzalf in het gedicht over het noodlot en de slachter

de passage:

aangekomen in een doorvoerhaven

vroeg ik een slachter

een deel van het verleden te bewaren.

hij keek mij even indringend aan,

om daarna zwijgend

het antwoord

in vers gesneden wonden

te strooien,

als pekelde hij vlees

Wat voor deze periode in het werk ook opvalt, is een bijzondere wijze van notatie. Meer dan eens voorziet Maarten van den Berg zijn gedichten van een ‘linker-kolom’. In deze marge plaatst hij woorden - soms getallen - die geïnterpreteerd zouden kunnen worden als aanwijzingen; iets dat lijkt op regiecues of op commentaar dat het gedicht extra betekenislagen of dimensies moet geven. Óf - en die duiding is mogelijk riskanter - alsof de beeldend kunstenaar Maarten van den Berg de in hem huizende dichter vanuit de kantlijn toespreekt en aanvult.

Het zou zomaar kunnen. Ook al omdat deze laatste interpretatie een verklarende brug slaat naar wat in het oeuvre daarop volgt: interdisciplinair bezig zijn. Hetzij in een samenwerking met een of meerdere andere beeldende kunstenaars, dan wel het aanspreken en te werk stellen van de plastisch-poëticale maatschap in zichzelf.

Een voorbeeld van de eerste samenwerkingsvorm is de totstandkoming en de uitgave van het poëzie-fotoboek Het scherp van de stroper in 2016 mét een daaraan gekoppelde expositie in Bureau Europa. Het duo Bert Janssen - Maarten van den Berg tekent voor de uitgave. De werkwijze is of oogt eenvoudig. Een quote uit een nog niet gepubliceerd gedicht wordt - met kinderkrijt of afplaktape - op verworden of vernieuwde plekken rond het centrum van Maastricht geplaatst en gefotografeerd. Het hele gedicht én de foto worden vervolgens opgenomen in het boek Het scherp van de stroper én worden geëxposeerd in de daaraan gekoppelde, gelijknamige tentoonstelling. De blurbtekst van het boek spreekt over ‘een onschuldige vorm van guerrillapoëzie’.

Deze eerste vorm van interdisciplinaire samenwerking gaat stap voor stap én met een aantal ‘vooraankondigingen’ en ‘études’ over in de tweede. Daarin werkt Maarten van den Berg samen met zichzelf. De in hem huizende personages van schilder, beeldhouwer, plastisch vormgever en dichter gaan met elkaar in overleg en komen tot een gezamenlijk kunstwerk. Beeldende kunst en poëzie in één.

Ook hierbij past een kanttekening. Maarten van den Berg is niet de enige dichter-beeldend kunstenaar. Nederland kende en kent een aantal waaronder Lucebert, Armando en Marcel Broodthaers als bekende namen. Maar bij hen zijn beeldende kunst en poëzie doorgaans gescheiden disciplines. Bij Maarten van den Berg is er geen sprake van separate afdelingen. Beeldende kunst en poëzie zijn in dit deel van zijn werk één geheel.

In deze periode van ‘samenwerking met zichzelf’ springt het volgende eruit.

Maarten van den Berg geeft zijn baan als taxichauffeur geleidelijk aan op. Achter zijn woonhuis bouwt hij zijn eigen atelier. De taxi als mobiele werkruimte - waar de poëzie ontstond in verloren uren - wordt ingewisseld voor een vaste werkplaats en wekelijkse werkbezoeken aan de bronsgieterij Art And Craft in Vroenhoven, net over de grens.

Het aantal werken in de publieke ruimte groeit. Hebben we het in de eerste twee decennia van deze eeuw over ‘af en toe en dan weer een aantal jaren niks’, vanaf 2020 zijn het vaak meerdere opdrachten per jaar. Meer en meer ook buiten Maastricht.

Vóór die tijd was er nogal eens sprake van ‘tijdelijke teksten in de openbare ruimte’, verwant aan de eerder genoemde ‘guerrillapoëzie’. Rond 2020 begint die ad hoc- poëzie plaats te maken voor blijvend werk.

Opvallend is ook dat de in beeldende kunst vervatte poëzie zich verdicht; gaandeweg wordt ze compacter. Deze ‘Beschränkung’ is in een aantal gevallen gekoppeld aan de grootte van het object. Maar ook wanneer dat ruime afmetingen heeft, is het getal van gedichte woorden vaak beperkt. Zoals op de sokkel van het object voor Wijngoed Sterreheim in Thull nabij Schinnen, gerealiseerd in 2023/2024:

hemeltuin

de aarde ademt

vruchtbegin

haarwortels

gisten flesgeluk

Maar het kan nóg minder. Het in 2024 gerealiseerde werk voor CIRO - het voormalige Sanatorium Hornerheide in Midden-Limburg bevat slechts één woord: Ademtocht.

En ook dan is sprake van poëzie. Want wat lijkt op ‘een tekort aan woorden’, wordt juist binnen die soberheid of absentie ruim gecompenseerd. Het pregnante ontbreken, het door de dichter/beeldende kunstenaar gecreëerde taalvacuüm, zuigt - bijna als vanzelf - woorden en betekenissen aan.

Dit te realiseren en teweegbrengen lukt niet zo maar. In de bijna taalloze ijlte moeten de beeldende kunst én dat ene of slechts enkele woorden hun suggestieve werk doen, om in de synthese van taal en materie een bron te slaan waaruit aan het ‘taal-kunst-werk’ gerelateerde betekenissen kunnen ontspringen en voortvloeien. Dat vereist vakmanschap, groot vakmanschap in beide disciplines.

Nog iets anders …

In zijn recente, vrije werk - we spreken we nog steeds over de combinatie poëzie-beeldende kunst - gebruikt Maarten van den Berg gedumpte voorwerpen of organismes die het leven hebben gelaten, en die in brons worden afgegoten. Het past min of meer in de stroming van de objets trouvés maar dan eigenlijk ook weer niet helemaal, omdat het om de verwevenheid van en de interactie tussen poëzie en beeldende kunst gaat.

Zo zien we in deze reeks een in brons getransformeerd conservenblikje met het opschrift ‘kanonnenvoer’; een afwasmiddelflacon met de vermelding ‘conscience cleaner (100%)’; een verbronste jerrycan met het woord ‘zingeving’ en daaronder in kleinere letters ‘toxisch / vluchtig’. Een groter werk is een bronzen putdeksel met de tekst:

in elke ader

schuilen

vlokken van

gesmolten

hemel

Bij het voorafgaande dient zich onvermijdelijk de vraag aan of de beeldende kunstwerken de dragers zijn van de poëzie, of dat de poëzie de plastiek voorziet van verklarende teksten of van een verhelderende ondertiteling.

We hebben in het werk van Maarten van den Berg van doen met twee autonome grootheden, die door zijn toedoen en zonder identiteitsverlies een verbond aangaan. Het mag worden vergeleken met een na jaren geslaagde relatie. De partners kunnen niet zonder elkaar omdat ze er uiteindelijk in zijn geslaagd elkaars kwaliteiten te respecteren en te bevestigen. Maar - om nog even binnen de metafoor van de echtverbintenis te verkeren - mede dankzij elkaars erkenning en bevestiging binnen de relatie, is ook de autonome kwaliteit van de afzonderlijke partners - zoals die zich buiten de aangegane band manifesteert - verzekerd.

Dat bewijst in ieder geval een van de laatste, in 2024 gerealiseerde werken met als titel Veliahof, een 14-regelig gedicht aangebracht in de hal van het gelijknamige flatgebouw in de Maastrichtse wijk Daalhof. Drie meter hoge, twee meter brede, ruim geëtaleerde, pure poëzie voor de modale Maastrichtenaar.

Tussen de eerste bundel Hersenzalf in 2007 en het laatst vermelde werk ligt een periode van bijna 20 jaar. Een tijdspanne waarin zich een unieke ontwikkeling heeft voltrokken. Het is niet de voortgang in termen van ‘een groeiend aantal uitgegeven poëziebundels’, zoals het overgrote deel van poëziecarrières zich vooral in het verleden liet afficheren. Het is een andersoortig traject.

Natuurlijk mogen we spreken van een praktijk die waarschijnlijk kenmerkend is voor een hedendaags dichterschap dat zich - meer dan vroeger - in de publieke ruimte manifesteert. Eerdere, jongere winnaars van de Leo Herberghs Poëzieprijs laten dat zien.

Maar de poëziepraxis van Maarten van den Berg is daarbinnen toch van een apart echelon. Naast de uitzonderlijke kwaliteit - zoals vereist voor een nominatie voor de Leo Herberghs Poëzieprijs - gaat deze ook een verbinding aan met de beeldende kunst - in de ruimste zin van het woord - in termen van ‘een en een is drie’ (en zelfs meer).

Deze hoge standaard verdient erkenning. Vandaar de voordracht voor de Leo Herberghs Poëzieprijs 2025.

Maastricht, juli 2025

de jury van de Leo Herberghs Poëzieprijs 2025,

Jet van Aalst, Gert Boonekamp en Peter Pluymen

Uitreiking prijs aan Maarten van den Berg door wethouder van Maastricht Frans Bastiaens
GEMAAKT DOOR
Gijs van Elk