Rede Govert Derix LHPP 2024 • Kijk maar, het pad is geen pad •

Kijk maar, het pad is geen pad

Over het gedicht als parkeerplaats

Rede voor de stichting Dichter in Beeld bij de uitreiking van de tiende Leo Herberghs Poëzieprijs aan Paul Hermans, op 13 oktober 2024 in Centre Céramique, Maastricht

Op een ochtend in mei kreeg ik rennend over de Cabergerweg de schrik van mijn leven. Pal voor mijn geliefde poëziepad op de Lage Fronten stond een potige parkeergarage die ik daar niet eerder had gespot. Omdat ik vanwege een blessure langere tijd niet had mogen hardlopen had ik deze interventie in het stedelijk weefsel gemist. Maar alles heeft zijn voordeel, juist en vooral in de poëzie. Dus toen Gert Boonekamp mij vroeg om dit jaar opnieuw mijn licht te laten schijnen over het pad van de Leo Herberghs Poëzieprijs zag ik al snel de makkelijke weg. Ik mailde hem over die brutale confrontatie van staal, beton en poëzie (waarvan ook hij nog onkundig bleek), en voegde eraan toe: 'Het kan verkeren.' 'Mooie titel!' antwoordde Gert per kerende mail.

Dat was echter buiten bestuursadviseur Peter Pluymen gerekend. Hij drukte op het hart om aan de parkeerfaciliteit (ik citeer) 'niets poëtisch toe te voegen' en iets te doen met het thema eenvoud, passend bij de poëzie van Leo Herberghs en laureaat Paul Hermans.

Dienstbaar als ik ben besloot ik dat advies (bijna een oekaze) op te volgen. Maar de poëtische associaties kruipen waar ze niet gaan mogen (met dien verstande dat ze natuurlijk overál moeten en mogen gaan, da's immers de macht en kracht van dichtkunst). Dus wat gebeurt?

Het parkeerverbod blijft maar zeuren in mijn hoofd.

De platte waarheid wil nu eenmaal dat ons poëziepad gezelschap heeft gekregen van een constructie waarin maar liefst 1308 voertuigen op drie verdiepingen een veilig heenkomen kunnen vinden, met inbegrip van 8 voertuigen voor mindervaliden.

En nog iets: Q-park heeft zich de moeite getroost het gevaarte in te pakken in een ontwerp van boomblaadjes. Is dat geen poging tot poëzie? Een uitgestoken hand naar ons, naar de poëzie, naar het pad?

Ik zie sommigen van u gruwen. Ik zal het nog wat verder op de spits drijven.

Een jaar of zestien geleden vroeg Q-park mij om een filosofie van betaald parkeren te bedenken. Dienstbaar als altijd deed ik dat. De finesses zal ik u besparen. Maar toen ik onlangs door de fonkelnieuwe Frontenparkgarage naar ons pad liep en het pad betrad (dat trouwens deel is van het GR5-pad naar Nice: zou dat wél een geoorloofde associatie zijn?)... toen ik dus met nog het geronk van auto's in mijn oren het pad op liep las ik:

Het wordt nacht in alle trappenhuizen

en ik wil weten waar dit is, wat jij bent.

Ik betaalde contactloos in jou. Mijn locaties bestonden.

Het lijkt wel alsof Maarten van der Graaff met deze speciaal voor ons geschreven woorden ergens op voorsorteert.

Of dit:

ik voel er weinig voor

daar bij te zuchten wat

mij bovenal aangrijpt

is de tevredenheid

van de roerlozen

Alsof ook het gedicht van Radna Fabias zo rekbaar is dat het de roerloze 1308 vehikels plus de 8 voor minder-validen raakt zoals alleen poëzie dat kan.

Nee, ik ga niet bewijzen dat gedichten voor alle karretjes zijn te spannen. Wat niet wegneemt dat de gedichten zich ook zullen verhouden tot straks, als het tijdelijke parkeergebouw is verdwenen, als er appartementen uit de grond zijn gestampt, of als er hordes pelgrims over het routepad marcheren. Niet zozeer vanwege multi-interpretabiliteit. Maar eenvoudigweg omdat het gedichten zijn. Daarmee kom ik op de essentie van het poëziepad, waartoe ook de garage en de rest van stad en wereld zich mogen en moeten verhouden.

Toen ik onlangs het pad weer bezocht kwam ik bewust van de andere kant. Ik las een woord hier, een zin daar, liet de graffiti op me inwerken, een hagedis schoot weg tussen betonplaten.

Het pad, zag ik, is niet zozeer een weg ergens naartoe, maar eerder een Holzweg, een nergens-heen-weg in de betekenis van bijvoorbeeld de filosoof Martin Heidegger.

Wie over zo'n Holzweg gaat of lukraak door een bos beweegt, kan ineens in een zogenaamde Lichtung of open plek komen. Voor Heidegger zijn 'lichtingen' plaatsen van waarheid, of beter, oorden waar waarheid kan verschijnen of oplichten in het verdwijnen.

leg voorzichtig je hoofd

tussen mijn handen, veeg je ogen

leeg van tranen, laten we

nu vergaan, zittend naast

elkaar in het licht van

oktober, denkend aan wat er

altijd tussen ons was en wat

we waren voor

elkaar

Leo Herberghs schijnt mij de meest ontologische dichter toe die Nederland heeft voortgebracht. In het essay De dichter en het woord schrijft de meester: 'Het gedicht is het onvertrouwde en het is alsof men het altijd gekend heeft. Het kent geen wijsheden, maar het is alsof de wijsheid zelf aan het woord is.'

Verbluffend eenvoudig, adembenemend complex.

De dichter metaboliseert ervaringen, dingen, ideeën tot wat Rilke 'Der andere Bereich' noemde.

Zonder dat ze het doorhadden bouwden de ingenieurs van Q-park hun garage frontaal tegen dat andere bereik aan.

Dat is niet iets om je tegen te verzetten of om poëzie te ontzeggen.

Het is eerder een dans van ironie en poëzie waarover het laatste woord nooit gezegd kan zijn.

Sterker: ik merk dat ik een beetje emotioneel wordt door dwars tegen de oekaze in toch iets te beweren over de botsing van het prozaïsche parkeerbedrijf en het poëtische pad met z'n cortenstaal, braamstruiken en hagedissen.

Misschien ook omdat dit een metafoor kan zijn voor alles waar dichtkunst zichzelf tegenover en/of naast kan en mag en moet plaatsen: oorlog, lelijkheid, pijn, vergankelijkheid, maar ook extase, zotheid, gespeelde en echte naïeviteit en de mogelijkheid van inkeer en gelatenheid.

Het landschap met de rivier, het ligt alsof

het bedoeld is dat het daar ligt, voor mij

Op een ander poëziepad (aan de Geul bij Houthem; maar dan, zijn niet alle poëziepaden één en is niet heel de wereld een goeddeels ononthuld netwerk van zulke paden?) blijf ik wel eens hangen bij deze dichtregel van Rutger Kopland. Sta me een brutale parafrase van de laatste stanza's toe:

maar die garage ligt er toch wel

of ik hier nu ben en het zie, of niet

het is toeval dat het wilde, dat we zijn

waar we zijn, ons bijeenbracht en scheidt

De vraag of dit opgelepelde wijsheid is of wijsheid zelf aan het woord, laat ik in het midden. Ook de vraag of het toeval is dat die garage en ons pad daar samen in dat landschap liggen, vind ik minder interessant.

Liever sluit ik af met de vraag waarom ik hier dit verhaal vertel.

Ik heb daar nu geen antwoord op.

Misschien moet ik geen antwoord willen.

Misschien geven de Holzweg en de Lichtung van het pad zelf bij elk bezoek voorlopige antwoorden.

Zoals ook de gedichten bij elke lezing nieuwe gedichten zijn.

Het poëziepad is een beetje Zijn in Maastricht.

Kan die garage daar dienstbaar aan zijn?

Boven het bordje richting 'centrum' een pijl naar het pad!?

Parkeerders van het Frontenpark, dáár moet u zijn!

Q-park als sponsor van de Leo Herberghs Poëzieprijs?

Dat gaan we dus niet doen.

Ik zal (denk ik nu) de eerste zijn om tegen zulke fratsen in opstand te komen.

Sneller nog dan bestuursadviseur Pluymen.

En toch: dat de constellatie van garage en gedichtenpad mij op dit spoor zou zetten kon ik niet voorzien.

Een gevoel van dankbaarheid bekruipt me.

Net als wanneer ik stilsta op het pad en erin slaag mijzelf even in de parkeerstand te zetten en samen te vallen met de gebeurtenis van het gedicht.

Ga naar dat pad.

Proef, ruik, zie, en voel de kwintessens van de Ereignis tot in je tenen.

Of, om het terug te brengen tot de meest essentialistische, existentialistische en fundamenteel-ontologische kern van eenvoud: het pad is.

Govert Derix, 17 juli/13 oktober 2024

Govert Derix is schrijver, dichter en filosoof. Zijn meest recente romans zijn De boom, over het natuurverdrag tussen planten, mensen en dieren, en Het onmogelijke manuscript, een vertelling over de onmogelijke redding van de wereld. In 2024 verscheen Hyperfilosofie, op zoek naar wijsheid in onwijze tijden.

Noot:

Opdragen aan iedereen die wel eens parkeert, in welke vorm dan ook. De filosofie over duurzaam parkeren werd indertijd onder de titel Quintessens door Q-park gepubliceerd en geldt nog steeds, hoop ik, als basisdocument. Het essay 'De dichter en het woord' is opgenomen in Portret van een landschap, Gedichten 1953-1997 van Leo Herberghs, samengesteld door Yolanda Bloemen, Ben van Melick en Wiel Kusters (Plantage 1998). Het gedicht van Rutger Kopland betreft 'Het Landschap VI' en is te vinden aan de Geul bij Sint-Gerlach.

.

Plaatsen gedichtenzuiltje op het pad in de Lage Fronten, ver van de parkeergarage