Voorzetselvoorwerp
• Een zinsdeel met een vast voorzetsel dat bij het werkwoord hoort
• Het voorzetsel kan niet vervangen worden zonder betekenisverlies
• Het werkwoord "regeert" het voorzetsel
• Voorbeeld: Ik verlang naar de vakantie
Hoe herken je een voorzetselvoorwerp?
• Het voorzetsel is vast en onvervangbaar (ik reken op jou ✓ vs. ik reken van jou ✗)
• Bij verandering van voorzetsel verandert de betekenis volledig
• Je vraagt ernaar met "waarop/waaraan/waarvan" (niet met "waar/wanneer/hoe")
• Het kan meestal niet weggelaten worden (ik verlang ✗ vs. ik verlang naar de vakantie ✓)
NEDERLANDS
In het Nederlands vormen veel werkwoorden een vaste combinatie met een voorzetsel:
• wachten op iemand/iets
• denken aan iemand/iets
• twijfelen aan iets
• geloven in iets
• verlangen naar iets
• rekenen op iemand/iets
Voorbeeld: Ik wacht op de trein → "op de trein" is het voorzetselvoorwerp
ENGELS
In het Engels spreekt men van "prepositional verbs" of "phrasal verbs":
• wait for someone/something
• think of/about someone/something
• depend on something
• believe in something
• look for something
• listen to someone/something
Voorbeeld: I'm waiting for the train → "for the train" is het prepositional object
DUITS
In het Duits gebruikt men de term "präpositionales Objekt" of "Präpositionalobjekt". Het voorzetsel bepaalt welke naamval gebruikt moet worden:
Met Akkusativ:
• warten auf + Akkusativ (wachten op)
• denken an + Akkusativ (denken aan)
• glauben an + Akkusativ (geloven in)
• sich freuen auf + Akkusativ (zich verheugen op)
• sich interessieren für + Akkusativ (zich interesseren voor)
• hoffen auf + Akkusativ (hopen op)
• achten auf + Akkusativ (letten op)
Met Dativ:
• fragen nach + Dativ (vragen naar)
• sich fürchten vor + Dativ (bang zijn voor)
• träumen von + Dativ (dromen van)
• abhängen von + Dativ (afhangen van)
• arbeiten an + Dativ (werken aan)
• zweifeln an + Dativ (twijfelen aan)
• teilnehmen an + Dativ (deelnemen aan)
Voorbeelden:
• Ich warte auf den Zug → "auf den Zug" is het präpositionales Objekt (Akkusativ)
• Er fragt nach dem Weg → "nach dem Weg" is het präpositionales Objekt (Dativ)
• Wir denken an unsere Freunde → "an unsere Freunde" is het präpositionales Objekt (Akkusativ)
Let op:
• In het Duits moet je niet alleen het juiste voorzetsel gebruiken, maar ook de juiste naamval (Akkusativ of Dativ)
• Sommige voorzetsels kunnen zowel met Akkusativ als Dativ gebruikt worden, maar met een ander werkwoord:
o schreiben an + Dativ (schrijven aan iemand)
o denken an + Akkusativ (denken aan)