GRAMMATICA VOORNAAMWOORD

Grammatica overzicht

Woordsoorten: VOORNAAMWOORD

ALGEMEEN

1. Persoonlijke voornaamwoorden (psv)

• Functie: Verwijzen naar personen of dingen

• Kenmerken: Vorm verandert afhankelijk van functie in de zin (onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp)

• Voorbeelden:

o Nederlands: ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij

o Engels: I, you, he, she, it, we, they

o Duits: ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie

o Frans: je, tu, il, elle, nous, vous, ils, elles

o Latijn: ego, tu, is, ea, id, nos, vos, ei, eae

2. Bezittelijke voornaamwoorden (bzv)

• Functie: Geven aan van wie iets is (bezit)

• Kenmerken: Staan meestal voor een znw

• Voorbeelden:

o Nederlands: mijn, jouw, zijn, haar, ons/onze, jullie, hun

o Engels: my, your, his, her, our, your, their

o Duits: mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr

o Frans: mon/ma/mes, ton/ta/tes, son/sa/ses, notre/nos, votre/vos, leur/leurs

o Latijn: meus, tuus, suus, noster, vester

3. Aanwijzende voornaamwoorden (av)

• Functie: Wijzen iets aan (dichtbij of veraf)

• Kenmerken: Kunnen zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden

• Voorbeelden:

o Nederlands: deze, dit, die, dat

o Engels: this, these, that, those

o Duits: dieser, diese, dieses

o Frans: ce, cet, cette, ces (met -ci of -là)

o Latijn: hic, haec, hoc, iste, ista, istud, ille, illa, illud

4. Vragende voornaamwoorden (vrv)

• Functie: Vragen naar personen of dingen

• Kenmerken: Leiden vaak een vragende zin in

• Voorbeelden:

o Nederlands: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

o Engels: who, what, which

o Duits: wer, was, welcher

o Frans: qui, que, quoi, quel(le), lequel

o Latijn: quis, quid, qui, quae, quod

5. Betrekkelijke voornaamwoorden (btv)

• Functie: Verbinden een bijzin met een znw in de hoofdzin

• Kenmerken: Leiden een bijvoeglijke bijzin in

• Voorbeelden:

o Nederlands: die, dat, wie, wat

o Engels: who, whom, which, that

o Duits: der, die, das, welcher, welche, welches

o Frans: qui, que, dont, où, lequel

o Latijn: qui, quae, quod

6. Wederkerige voornaamwoorden (wkv)

• Functie: Geven aan dat twee of meer personen dezelfde handeling bij elkaar uitvoeren

• Kenmerken: Worden gebruikt met meervoudige onderwerpen

• Voorbeelden:

o Nederlands: elkaar, mekaar

o Engels: each other, one another

o Duits: einander

o Frans: l'un l'autre, se (elkaar/elkaars)

o Latijn: inter se

7. Wederkerend/reflexieve voornaamwoorden (wrv)

• Functie: Geven aan dat het onderwerp de handeling op zichzelf uitvoert

• Kenmerken: Verwijzen terug naar het onderwerp

• Voorbeelden:

o Nederlands: mezelf, jezelf, zichzelf, onszelf, jullie zelf, zichzelf

o Engels: myself, yourself, himself, herself, itself, ourselves, yourselves, themselves

o Duits: mich, dich, sich, uns, euch, sich

o Frans: me, te, se, nous, vous, se

o Latijn: me, te, se, nos, vos, se

8. Onbepaalde voornaamwoorden (obv)

• Functie: Verwijzen naar personen of dingen zonder ze precies aan te duiden

• Kenmerken: Drukken een onbepaalde hoeveelheid of identiteit uit

• Voorbeelden:

o Nederlands: iemand, niemand, iets, niets, alles, sommige, vele

o Engels: someone, nobody, something, nothing, all, some, many

o Duits: jemand, niemand, etwas, nichts, alles, einige, viele

o Frans: quelqu'un, personne, quelque chose, rien, tout, certains, plusieurs

o Latijn: aliquis, nemo, aliquid, nihil, omnis, nonnulli, multi

© 2025 - W. Bunnik