Loading

HET BEGIJNHOF Topstukken uit de collectie van Monasterium De Wijngaard te Brugge

Witgeschilderde gevels, bloeiende narcissen… Bij ‘Brugs Begijnhof’ denk je waarschijnlijk meteen aan het iconische binnenplein van deze werelderfgoedsite. Maar wat met de wereld die achter de muren van de gekende begijnhuisjes ligt? Welk erfgoed houdt zich daar schuil? En wat kan het ons vertellen over de geschiedenis van het Begijnhof?

In 2022-2023 brachten PARCUM en Erfgoedcel Brugge het roerend erfgoed van de Begijnhofsite in kaart. De inventarissen die tijdens deze trajecten ontstonden, bieden een interessant inzicht in de rijke tradities en unieke ziel van deze plek.

In deze e-tentoonstelling kan je enkele topstukken uit de collectie bewonderen. De eerste tien objecten zijn afkomstig uit de kerk (gewijd aan Sint-Elisabeth) en de laatste vier uit het kloostergedeelte van het Begijnhof.

1

KOORGESTOELTE MET HAMER

Meerdere malen per dag kwamen de begijnen samen in de kerk voor het gebed. Ze namen plaats in het koorgestoelte, dat de linker- en rechterzijde van het koor in beslag neemt. Oorspronkelijk was er slechts één rij banken. De onderste rij kwam er pas na 1927, toen een nieuwe gemeenschap van benedictinessen intrek nam in het kloostergedeelte van het Begijnhof. De aaneengesloten, door leuningen gescheiden en opklapbare zitsels van het eikenhouten kerkmeubel zijn onderaan allemaal voorzien van een rijk uitgewerkte misericordia waarop kan worden gesteund wanneer men moet rechtstaan tijdens de dienst. Achter de zitplaatsen rijst een fraai uitgevoerde rugwand op - eveneens uit eikenhout vervaardigd.

De middenbeuk van de kerk wordt gescheiden van het koor door een uitgewerkte wand met twee lagere deuren. Het geheel van timmer- en snijwerk, uitgevoerd in een late barokstijl met al duidelijke verwijzingen naar de rococo (te zien aan onder andere de schelpmotieven), werd bekostigd door Hendrik Jozef van Susteren, bisschop van Brugge tussen 1716 en 1742.

De kerkvorst was een grote mecenas, niet enkel voor zijn Sint-Donaaskathedraal (waarvoor hij een cyclus wandtapijten en zilverwerk liet maken), maar ook voor de toenmalige Sint-Salvatorskerk (waarvoor hij twee koorlezenaars bestelde) en de Sint-Godelieveabdij (waar we het hoofdaltaar aan hem te danken hebben). Op de Begijnhofkerk drukte hij eveneens zijn persoonlijke stempel. Vandaar dat er op de pilasters van de koorafsluiting twee putti met cartouches prijken, waarin respectievelijk de beeltenissen van de heilige Hendrik (rechts) en de heilige Jozef (links) te herkennen zijn: een duidelijke verwijzing naar de twee voornamen van de bisschop. Aan de koorzijde, boven het paneel in ajourwerk, is op discrete wijze ook tweemaal zijn wapenschild met prelatenhoed en de wapenspreuk ‘UT PROSIM’ (dat ik nuttig zou zijn) verwerkt. Daardoor kan dit geheel gedateerd worden tussen 1725 en 1742.

Opmerkelijk ook is het stijlvolle houten hamertje dat bij de zitplaats van de voormalige Grootjuffrouw (later de priorin) hoort. Het werd gebruikt om de start van de gebedsdiensten aan te kondigen - enkel bij de start van de mis werd gebruik gemaakt van de sacristieklok. Doorheen de jaren hebben de vele slagen sporen achtergelaten op de bank.

2

AMPULLENSTEL

Ampullen zijn twee schenkkannetjes die tijdens de eucharistieviering worden gebruikt. Het ene bevat water, het andere wijn, vandaar dat de letters A ('Aqua') en V ('Vinum') er steevast op terug te vinden zijn. Doorgaans - en dit is ook hier het geval - staan de ampullen op een ampullenschaal.

Deze 19de-eeuwse zilveren set is vervaardigd door de Brugse zilversmid Jan Van Damme en uitgevoerd in een rijke (neo)rococostijl. Dat is opmerkelijk, want Van Damme werkte voornamelijk in de neogotische stijl, die in Brugge heel populair was in die periode. Op de schaal, die een rijk uitgewerkte rand heeft, prijkt centraal het wapenschild van Josepha de Wree 'dit Veranneman'. Ook de ampullen zijn versierd met dit heraldisch motief. Volgens het opschrift op de schaal was deze dame dan ook de schenker van de set.

3

PARAMENTEN VAN GENEVIÈVE DE LIMON TRIEST

Paramenten zijn religieuze textielen voorwerpen die gebruikt worden bij de liturgie. Vaak worden ze aangeschaft als een geheel: alle onderdelen van de set zijn daarbij steevast uitgevoerd in dezelfde stof en liturgische kleur, en bovendien afgewerkt met dezelfde motieven. Daardoor vormen ze een duidelijk stilistisch geheel.

Het Prinselijk Begijnhof ten Wijngaerde bewaart een geheel van ecru paramenten met accenten in zalmkleurig satijn. Het geheel vertoont kenmerken van de art decostijl en bestaat uit een kazuifel, een priesterstola, een koorkap, een ceremoniestola, een tabernakelvelum, een kelkvelum, een bursa, een credensvelum en twee lezenaarsvelums.

Het ruitvormig wapenschild onderaan het kruis op de kazuifel is dat van Grootjuffrouw Geneviève de Limon Triest (1874-1971). Het wordt geflankeerd door de jaartallen 1897 en 1947. Daardoor weten we dat dit geheel tot stand kwam naar aanleiding van het gouden jubileum van haar intrede als begijn.

Op de kazuifel, koorkap en het tabernakelvelum zien we telkens twee geborduurde herten die zich laven aan het stromende water. Deze iconografie staat in de eerste plaats voor het verlangen naar Christus, maar ook voor het doopsel (samen met de schelp op de koorkap van waaruit water stroomt). Verder staan herten symbool voor de verrijzenis en wanneer ze drinken ook voor de eucharistie, vandaar hun aanwezigheid op het tabernakelvelum. De paramenten werden voor het eerst gebruikt op 4 oktober 1947 in de Begijnhofkerk, toen bisschop Henri Lamiroy de feestelijke viering voor de jubilaris voorging.

4

EXPOSITIEVELUM MET WAPENSCHILD VAN GENEVIÈVE DE LIMON TRIEST

Over een zeshoekig stuk wit satijn is een fijn uitgevoerd kanten expositievelum aangebracht. Het kantwerk is uitgevoerd in diverse technieken zoals 'Brugs Bloemwerk' (op de boord), naaldkant en tule. Sommige onderdelen zijn geborduurd, andere zijn appliquéwerk. Centraal in de opengewerkte zespuntige ster vinden we wederom het ruitvormige wapenschild van grootjuffrouw Geneviève de Limon Triest (1874-1971), ditmaal uitgevoerd in kant. Ook haar wapenspreuk 'DE LIMO TERRAE' (een zinspeling op haar naam) ontbreekt niet.

Het velum is een schitterend voorbeeld van de vele kantkloswerkjes die de begijnengemeenschap in de loop der eeuwen heeft voortgebracht. Het delicate weefsel moet wellicht uitgevoerd zijn tussen 1897 (het jaar waarin Geneviève de Limon Triest als 23-jarige intrad in het Begijnhof) en 1927 (het jaar waarin ze, als voormalige grootjuffrouw, priorin werd). Het velum werd zoals gebruikelijk gepresenteerd op een thabor, een verhoogje op het altaar, waarop ter verering een kruisbeeld of een monstrans met de geconsacreerde hostie kon worden geplaatst.

5

KINDJE JEZUS UIT DE KERSTSTAL

Het Begijnhof herbergt een opmerkelijk kerstbeeld van het Kindje Jezus. Het hoofd en de armpjes van de boreling zijn van was en het lijfje is volledig ingebusseld. Vele begijnhoven en vrouwenkloosters (tot in de jaren 1990 ook het Brugse karmelietessenklooster) maakten dergelijke beelden.

Opmerkelijk is ook dat het Kindje Jezus buiten de kerstperiode opgeborgen wordt in een speciaal houten koffertje. Wellicht vonden de begijnen het wreed om het Jezuskind maandenlang in de duisternis van een koffer op te sluiten. De oplossing: een op maat gemaakt venster! Op het deksel van het kistje werd ter decoratie ook nog een Heilig Hart aangebracht.

6

MAN VAN SMARTEN EN MOEDER VAN SMARTEN

Deze twee schilderijen, die een paar vormen, stellen Maria en Christus voor. Maria is afgebeeld als 'Moeder van Smarten' (in het Latijn gekend als 'Mater Dolorosa'): rouwend om de dood van Jezus. Die is ook al lijdend weergegeven, volgens een iconografisch motief dat 'Man van Smarten' heet: hij kijkt ons aan en toont ons de verwondingen die hij tijdens de passie heeft opgelopen. Christus is hier geen Zoon van God, maar een mens van vlees en bloed; en Maria is een treurende moeder. De figuren zijn telkens frontaal en in close-up afgebeeld, zodat de toeschouwer zich nog sterker betrokken voelt bij het leed en verdriet dat wordt verzinnebeeld. De vergulde achtergrond zorgt er bovendien voor dat er geen afleiding is, waardoor alle aandacht naar de portretten kan gaan.

Door hun inhoud en beeldvorming passen beide schilderijen in de lange iconografische traditie van devotiebeelden, die in de 14de eeuw opkwam en tijdens de late middeleeuwen en renaissance erg populair werd. In deze traditie is een beeltenis een belangrijk religieus instrument waarmee je (in private sfeer) aan devotie en contemplatie doet, en kijken een spirituele handeling waardoor je dichter bij God kan komen. Identificatie en emotionele betrokkenheid spelen hierbij een heel belangrijke rol, vandaar dat de Man van Smarten en Vrouw van Smarten binnen de devotionele traditie zeer geliefde onderwerpen waren. Deze twee panelen werden uitgevoerd door een Zuid-Nederlands meester en dateren waarschijnlijk uit de 16e eeuw.

7

LOURDESSTEEN

Wie aandachtig de kerkvloer van de Begijnhofkerk bestudeert, zal merken dat er tussen de tientallen grafstenen een donkere steen met een vreemde origine ligt. Zoals het opschrift vertelt, is deze steen afkomstig uit de grot van Massabielle, waar de Heilige Maagd Maria volgens de overlevering op 11 februari 1858 aan Bernadette Soubirous verscheen.

Al snel kwam de verering voor deze verschijning op gang, zo ook in Brugge. In het Begijnhof werd een 'Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes' opgericht (ter ere hiervan vervaardigde het Brugse borduuratelier Grossé in 1874 trouwens een confrérievaandel dat nog steeds bewaard is). Maar in de 19de eeuw kon niet elke Bruggeling zich een reis naar het mariale bedevaartsoord permitteren. In 1887 besloot Bruggeling R. Vandevyvere daarom om een stuk steen uit de miraculeuze grot naar Brugge over te brengen. Het kreeg een plaats in de vloer van de Begijnhofkerk.

8

ONZE-LIEVE-VROUW VAN DE WIJNGAARD

Sinds het niet meer bewaard wordt in de afgesloten Statiezaal, trekt het indrukwekkende houten beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de Wijngaard onmiddellijk alle aandacht in de Begijnhofkerk. De S-vormige heupbeweging en de sierlijke plooien van haar gewaad verraden dat het beeld aan het begin van de 14de eeuw in gotische stijl is gemaakt.

Maria draagt op haar linkerarm het Jezuskind, terwijl ze in de rechterhand een tros druiven houdt. Dit is niet enkel een verwijzing naar de naam van het Begijnhof ('Ten Wijngaerde'), maar ook een metafoor voor Christus' bloed. De polychromie van het beeld is voor een groot stuk intact gebleven.

Om het gewicht van het beeld te beperken, werd de rug ervan destijds uitgehold. In de holte laten gelovigen, vooral buitenlandse toeristen, briefjes en foto’s achter waarop ze hun gebeden tot de Moeder Gods schrijven.

9

KERKMEESTERSBANK

Links en rechts achterin de middenbeuk van de kerk bevinden zich twee opvallende afgesloten en rechthoekige constructies in hout. Het gaat hier om twee kerkmeestersbanken.

De vier wanden zijn sober versierd met rocaillemotieven, waaruit we kunnen afleiden dat beide kerkmeubelen halverwege de 18de eeuw tot stand kwamen. De voor- en achterzijden telkens zijn langer dan de twee zijkanten, waarvan er één als deurtje kan openzwaaien om toegang te verlenen tot het eigenlijke zitmeubel.

De banken waren de toegewezen zitplaatsen van de kerkmeesters. Dit waren (dikwijls vooraanstaande) parochianen die het beheer van het kerkgebouw en van de kerkelijke financiën voor zich namen. Van hieruit werd ook de uitdeling van broden aan de armen gedaan.

10

STEMPEL VOOR DE ASUITREIKING

Op Aswoensdag, de start van de vasten veertig dagen voor Pasen, laten de gelovigen bij wijze van boetedoening een askruisje aanbrengen op hun voorhoofd. De priester brengt de as, afkomstig van de verbrande palmtakken van het voorafgaande jaar, met zijn duim aan.

In 1666 was de ‘Zwarte Dood’ opnieuw actief in Brugge. Pestheiligen dienden de Bruggelingen de nodige bescherming te bieden. Net als tijdens de coronaperiode was fysiek contact te vermijden in periodes van pestuitbraak. In het Begijnhof speelde men daarom op veilig: de as werd niet aangebracht met de duim maar met een zilveren staafje. Het kruisje aan het uiteinde werd daartoe eerst bevochtigd met wijwater, waardoor de as gemakkelijk en zonder lijfelijk contact kon worden aangebracht.

Het handvat van het stempeltje is aan de ene zijde versierd met een wijnrank die zich om het jaartal 1666 slingert, en aan de andere zijde met het opschrift 'S. ELISABETH.' De heilige is namelijk de patrones van het ‘Prinselijk Begijnhof Ten Wijngaerde'. En ook de wijnrank verwijst naar de naam van deze plek. Aan het uiteinde van de kronkelende druivenbladeren vallen de letters 'MK' op. Ze verwijzen naar een tot op vandaag onbekende Brugse edelsmid. Het zilveren kruisje bleek één van de doeltreffende maatregelen te zijn om verdere verspreiding van de epidemie tegen te gaan: na 1666 kwam de pest niet meer voor in de Brugse regio.

11

PORTRET VAN GENEVIÈVE DE LIMON TRIEST

Op dit portret komen we een intussen bekende figuur tegen. Geneviève de Limon Triest, die het Begijnhof leidde tussen 1922 en 1927, is hier afgebeeld in driekwartprofiel tot aan de knie, in zwart begijnenhabijt met bijhorende witte kap. Linksboven is wederom haar wapenschild afgebeeld (de grootjuffrouw was afkomstig uit een Gentse adellijke familie): in zilver een schuinbalk van keel vergezeld van zes zoomsgewijs geplaatste ruiten in dezelfde kleur. Daarnaast een vrijkwartier van sabel met twee jachthoorns van goud en in de punt een springende hazewind van zilver. Onder het wapen zweeft een banderol met de leuze 'DE LIMO TERRA', ook te zien op het expositievelum.

Een grootjuffrouw werd verkozen door de begijnengemeenschap en had als verantwoordelijkheid om het dagdagelijkse reilen en zeilen van de begijnengemeenschap te coördineren. Aan het begin van de 20ste eeuw was die in Brugge echter al serieus afgeslankt. De grootjuffrouw voorzag dat de gemeenschap zou uitsterven als er geen hervormingen plaatsvonden. In samenwerking met kanunnik Rodolphe Hoornaert vormde ze de begijnencommune daarom om tot een congregatie, meer bepaald een kloostergemeenschap van benedictinessen. Daarvan werd ze zelf ook de eerste priorin.

12

SACRAMENTSPROCESSIE IN HET BEGIJNHOF

Op dit schilderij herkennen we duidelijk het binnenplein van het Begijnhof. Een lange stoet met vaandels en beelden verlaat de Sint-Elisabethkerk. Langs de kant kijken mensen toe. Het doek is rond 1880 geschilderd door Maria Van Hecke, die mogelijk als begijn op deze plek leefde.

Het gaat hier om een voorstelling van de sacramentsprocessie die jaarlijks in het Begijnhof uitging. Elke tweede zondag na Pinksteren werd de geconsacreerde hostie in een monstrans doorheen het binnenplein gedragen en aan het volk gepresenteerd. Flambeeuwen, processievaandels, een baldakijn en vele andere objecten luisterden het geheel op. Veel van de objecten die in de plechtige omgang werden gebruikt, bevinden zich vandaag nog in de collectie van het Begijnhof.

13

TABERNAKEL

In het voormalige Huis van de Grootjuffrouw hangt een indrukwekkend tabernakel uit eikenhout. Het heeft een driezijdig profiel en steunt op een console die met krullend bladwerk, vogels, vruchten, leeuwenkopjes en gevleugelde engelenhoofdjes is versierd. Op het kastgedeelte zijn gebeeldhouwde taferelen aangebracht, elk van elkaar gescheiden door Salomonszuilen waarover druivenranken kronkelen.

Het reliëf op de centrale deur beeldt het verhaal van de Emmaüsgangers uit, een iconografisch motief dat in verband wordt gebracht met de eucharistie. Aan weerszijden van dit tafereel herkennen we in de rechter nis de heilige Elisabeth van Thüringen en in de linker de heilige Alexius, beiden patronen van het Begijnhof. Het geheel wordt bekroond door een reliëfband met krullend bladwerk en grotesken; een tandlijst en een balustrade. Daarboven prijken op hun beurt nog eens drie reliëfpanelen, ditmaal gescheiden door gevleugelde kariatiden. Het middelste paneel toont Maria met het Christuskind, aanbeden door twee engeltjes. Deze voorstelling wordt geflankeerd door twee panelen met bloemenvazen. Het somptueuze programma is afgewerkt met een tweede reliëfband, een kroonlijst en vier vuurvazen.

Het medaillon in de centrale reliëfband vertelt ons dat het tabernakel uit 1631 dateert. De twee heiligen en het decoratieve programma (vooral de druivenranken) verraden dat het stuk oorspronkelijk gemaakt is voor de kerk van het Prinselijk Begijnhof ten Wijngaerde. Samen met het tafereel van de Emmaüsgangers verwijzen de ranken ook naar de twee fundamenten van de eucharistie: brood en wijn - niet toevallig, want het tabernakel is het de plaats waar de geconsacreerde hostie wordt bewaard. Dit tabernakel biedt ons een kijk in de rijkdom die het Begijnhof tijdens de 17de eeuw kende. De Brugse begijnengemeenschap doormaakte toen een tweede belangrijke bloeiperiode.

14

GRAFPLAAT VAN JONKVROUW GRIELE VAN RUWESCUERE

In één van de andere muren van het Huis van de Grootjuffrouw is deze grafplaat verwerkt. Centraal staat een in habijt en sluier geklede begijn met over haar linkerarm een mand of tas, waarin misschien een gebedenboek zit. Ze heeft de handen voor de borst samengevouwen. Van tussen haar palmen vertrekt een banderol met het opschrift 'Mater Ihesu ora p(ro) nobis'. De begijn is voorgesteld op een achtergrond van krullend bladwerk en onder een kruisribgewelf met sluitsteen. Haar beeltenis is omkaderd door een architecturaal ensemble van bogen met maaswerk, puntdaken met hogels, kruisbloemen en pinakels.

Dit topstuk uit de collectie dateert waarschijnlijk uit het einde van 14de eeuw en herdenkt een zekere Jonkvrouw Griele van Ruwescuere - zo valt af te lezen aan het later aangebrachte opschrift op de rand van de plaat. Griele stamde uit een oud Frans-Vlaams geslacht en had een familielid, Cecilia van Ruwescuere, die in het Begijnhof woonde. De plaat is in de loop der eeuwen verschillende keren nagemaakt, waarschijnlijk uit bewondering voor de uitzonderlijke kwaliteit van het fijne graveerwerk.

EEN WOORDJE VAN DE registratieploeg

De inventaris van de Begijnhofkerk was er niet geweest zonder de hulp en inzet van de vrijwilligers van Erfgoedcel Brugge. Onder begeleiding van consulent religieus erfgoed Benoit Kervyn lieten ze alle erfgoedobjecten door hun handen gaan. We vroegen aan enkele registratoren wat hun favoriete object was en waarom. Ze vertellen ook welke rol ze in het registratieproces voor hun rekening namen. Je hoort hen aan het woord in onderstaand filmpje.

Deze e-tentoonstelling is een initiatief van Erfgoedcel Brugge met medewerking van Musea Brugge, PARCUM, Camino vzw en de zusters van Monasterium De Wijngaard.

Een bijzondere dankjewel gaat uit naar de vrijwilligers religieus erfgoed die aan dit project hebben meewerkt: An, Arnold, Chris, Coos, Daniel, Dominique, Geert, Jean, Lieve, Luc, Marc, Miet en Paul.